Traditioneel begon het jachtseizoen rond half augustus. Aan het einde van de zomer trokken de dames en heren van stand zich terug op hun buitenplaatsen voor de jacht. In de herfst werd er gejaagd op gevleugeld wild en in de winter op vossen. De vossenjacht ging van start nadat de oogst van het land was en eindigde in de lente, net voordat er geplant werd. Dit voorkwam dat de gewassen beschadigd werden door het getrappel van de paardenhoeven en hondenpoten.
Schietpartijtjes en jachtfeesten
De reden dat de jacht een sport voor welgestelde heren was, houdt verband met het bezit van land. Het privilege om wild te jagen was voorbehouden aan de landeigenaar. Jagen op het land van een ander werd gezien als stroperij en de straffen daarop konden zwaar zijn. In sommige landen kon dat zelf resulteren in deportatie of dood door ophanging. Als je geen landgoed of een stuk land bezat waarop wild gedijde, was je dus aangewezen op de toestemming van de landeigenaar. In dat geval kon je slechts hopen dat je een uitnodiging kreeg voor een jachtpartij bij een vriend of kennis. Gedurende winter organiseerden landgoedbezitters talloze schietpartijtjes, jachtfeesten en jachtbals. De feestjes gaven niet alleen een sociaal aspect aan de jachtsport, het bracht de dames ook het broodnodige vermaak in deze door mannen gedomineerde vrijetijdsbesteding.
Vossenjacht
De vossenjacht was tot het midden van de 19e eeuw een sport die voornamelijk door mannen werd uitgeoefend. In 1816 mistte het dameszadel nog steeds een tweede kruk die de dames een stevigere zit gaf en het nemen van hindernissen gemakkelijker maakte. Pas toen het springzadel voor dames was uitgevonden konden zij over hekken en heggen springen zonder het gevaar te lopen hun nek te breken. Tot die tijd was het voor de dames het verstandigst om op een zachtaardig paard te stappen, rustig naar het ontmoetingspunt te rijden om de jagers te treffen en vervolgens weer huiswaarts te keren. Een andere mogelijkheid was de jagers per koets op de weg te volgen en van de picknicks te genieten die vaak om de jacht heen georganiseerd werden.
Drijfjacht op gevogelte
De jacht op vogels begon toe te nemen na de uitvinding van het vuursteenwapen dat vuursteen en staal gebruikte om het kruit te ontsteken. Gevleugeld wild kon op verschillende manieren geschoten worden. Rond 1816 was de drijfjacht op vogels populair. Door drijvers werden de vogels opgejaagd in de richting van een rij jagers die het wild opwachtten en vervolgens neerschoten. Verder werden er mensen ingehuurd die zorgden dat al het geschoten wild werd opgeraapt. Zij werden daarbij geassisteerd door honden die getraind waren om wild gevogelte aan te wijzen of de gevallen vogels te apporteren. Het was de taak van de jachtopziener om het geheel te coördineren.